Gezonde/levende grond = paddestoelen!
Dit zijn soorten met kleine tot middelgrote en bovengrondse vruchtlichamen. Ze zijn meestal bolvormig, soms ook peervormig en komen bij rijping soms los van het mycelium. De gleba is aanvankelijk wit, later olijfgroen tot zwartbruin. Een subgleba is afwezig of compact. De capillitium is van het type Bovista of Lycoperdon, tussenvormen zijn mogelijk. De bovisten hebben een tweelaagse experidia die eraf vallen als ze rijp zijn of in de vorm blijven van onopvallende schubben of vlokken.
De gewone oesterzwam is een paddenstoel uit de familie Pleurotaceae. Het is een saprotrofe schimmel die algemeen voorkomt op stammen van dode of beschadigde loofbomen waarop ze in groepen groeien als oesters op een oesterbank. Naast populier en wilg is de beuk een veel voorkomend gastheer.
De gewone oesterzwam is in de natuur het gehele jaar door te vinden. De paddenstoel is eetbaar en heeft een licht pittige smaak. Oesterzwammen hebben een laag vochtgehalte en zijn beperkt houdbaar. Tijdens het bakken verliezen ze weinig vocht.
?
De grote parasolzwam is een schimmel met een lange steel en grote hoed en heeft gelijkenis met een parasol, vandaar ook de naam. Het is een veelvoorkomende soort die groeit op matig vochtige grasgebieden en in lichte bossen. Deze zwam staat alleen of in groepen en dan dikwijls in heksenkringen. De grote parasolzwam is komt algemeen voor in landen met een gematigd klimaat.
De hoogte en breedte van de hoed kan wel 40 cm zijn. Voor een paddenstoel is dit zeer groot. De in het begin bolvormige hoed spreidt zich zodra de relatief dunne steel volgroeid is. De steel heeft een karakteristieke zigzagstructuur die wat lijkt op een slangenhuid.