Een belangrijke doelstelling voor ons is het verhogen van de biodiversiteit op het perceel. We trachten dit te doen door de toegang tot de poel te vergroten en andere beheermethodes toe te passen.
Sinds 2017 hebben we diverse dieren gespot en steeds meer soorten vestigen zich op 't Veeld!
Het mannetje is veel opvallender dan het vrouwtje. Volwassen mannetjes hebben een kastanjekleurig verenkleed met goud-bruine, zwarte en lichtblauwe markeringen. De haan heeft ook een lange, goud-bruine staart met zwarte strepen. De onderrug varieert van kastanje-, tot lichtblauw- en paarskleurig en de buik is goud-kastanjekleurig met donkere vlekken. Vrouwtjes hebben een bruin verenkleed dat camouflage biedt.
De fazant communiceert door een metaalachtige serie rauwe kreten. De roep van de fazanthaan is vooral in de maanden april en mei te horen, daarna zijn ze minder luidruchtig.
Een groenling is ongeveer 15 centimeter lang. Het mannetje is olijfgroen van kleur, vooral op de stuit. De rug heeft een bruine tint en de onderzijde is meer geelachtig. De randen van de vleugel en de meeste staartpennen zijn aan de basis helder geel. De dikke snavel is bijna wit en de poten zijn vleeskleurig. Het wijfje is minder intens van kleur, zij is meer grijsgroen en haar geel in de veren is veel valer.
De kievit is een bekende weidevogel in Europa en Azië. Oorspronkelijk broedden kieviten op grassteppen in gematigd Europa en Azië. De mens is deze gebieden steeds meer gaan gebruiken voor het houden van vee en het verbouwen van gewassen. De kievit is een van de soorten die zich wist aan te passen aan de veranderde omgeving. De kievit broedt nu in allerlei grote open terreinen langs de kust
De kievit komt in het najaar in grote groepen samen om naar het warme zuiden te trekken. Bij gevaar veinst een kievit een gebroken vleugel en probeert zo een naderende wezel, vos of hermelijn weg te lokken bij het nest.
De kwartel is een schuwe en gedrongen vogel, circa 17 centimeter en 100 tot 150 gram, met korte staart en relatief grote vleugels. Hij verbergt zich vaak en vliegt zelden op. Hij is aardekleurig en bruingestreept met een witte oogstreep. Op de rug vormen langere lengtestrepen twee duidelijke banden. Het mannetje heeft een donkerder kop dan het vrouwtje en is iets groter.
Nijlgans (Alopochen aegyptiaca)
De oude Egyptenaren beschouwden de nijlgans als een heilig dier en beeldden hem regelmatig af in hun kunst.
De nijlgans leeft voornamelijk op het land, hoewel hij goed kan zwemmen. In het broedseizoen verdedigt hij een territorium agressief, ook onderling zijn ze weinig verdraagzaam.
De vogel eet zaden, bladeren, grassen en stengels. Af en toe eet dit dier sprinkhanen, wormen en andere kleine dieren.
Broeden gebeurt vooral in holen in de stam van grote bomen. Het vrouwtje bouwt een nest van riet, bladeren en gras. Om de beurt bebroeden vrouw en man de eieren. Beide ouders zorgen voor de jongen tot ze zelfstandig zijn.
De patrijs of het veldhoen is een akkervogel uit de familie van de fazantachtigen (Phasianidae).
Een volwassen patrijs is 28 à 32 centimeter lang en is compact met een rond lichaam. Op het eerste gezicht lijken de mannetjes en vrouwtjes op elkaar; toch is er sprake van seksueel dimorfisme. De mannetjes hebben een donkerbruine buikvlek in de vorm van een hoefijzer, bij vrouwtjes is deze vlek een stuk kleiner, grauwer van tint, of geheel afwezig. Patrijzen zijn vaak in kleine groepen te zien.
Het eerste legsel bestaat uit maar liefst 15-17 eieren, een tweede legsel telt minder eieren. Het nest is een ondiep kuiltje met plantaardige materialen, dat gebouwd wordt onder een heg of andere dichte vegetatie.
Het voedsel bestaat uit zaden, onkruiden, granen, bladeren van grassen en klaver en insecten.
De putter of distelvink is een zangvogel uit de familie der vinkachtigen. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de putter beslaat een groot deel van Europa, delen van Noord-Afrika en het westen van Azië.
De putter is een relatief slanke vink met een kenmerkende koptekening. Zijn rode gezicht is omlijst met een brede witte band, terwijl het achterhoofd zwart is. Over de zwarte vleugels loopt in de lengte een brede gele band. Verder is het verenkleed lichtbruin op de rug en de flanken, wit op de onderzijde en zwart op de staart.
Roodborstje (Erithacus rubecula)
Het is een vrij gedrongen vogeltje en zowel mannetjes als vrouwtjes hebben een opvallende bruinrode tot oranje keel. De staart is roodbruin, de rug bruin en de buik lichtgekleurd. De zang is het hele jaar te horen. Hij begint 's ochtends te zingen als het nog donker is. Bij gevaar stoot hij de kreet 'tsik' uit. Een bijzonderheid van de roodborst is dat ook de vrouwtjes zingen, vooral in de herfst. Jonge vogels hebben een gespikkelde kop en borst. Het vogeltje is 14 cm lang.
Scholekster (Haematopus ostralegus)
De scholekster is een zwart-witte steltloper uit de familie der scholeksters (Haematopodidae). Onder vogelaars heet de vogel ook wel bonte piet.
Deze vogel heeft een zwart-wit verenkleed, een oranje snavel en oranje poten. Rondom de ogen heeft hij een oranje ring. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 40 tot 45 cm en het gewicht 400 tot 800 gram. Het is een trekvogel.
De steenuil is een kleine gedrongen uil van ongeveer 21 tot 27 cm lang en met een spanwijdte van ongeveer 55 cm. De bovenzijde is bruingrijs, dicht witgevlekt en -gestreept. De onderzijde is lichtgrijs met donkere brede strepen. De steenuil heeft een onduidelijke sluier en een afgeplatte, brede kop met gele ogen.
De steenuil is op de dwerguil na de kleinste uil in de Benelux. Het mannetje wordt ongeveer 180 gram, het vrouwtje wordt 200 gram.
Wilde eend (Anas platyrhynchos)
De lengte is 51 tot 62 cm en de spanwijdte 91 tot 98 cm. Een volwassen eend weegt tussen de 700 en 1500 gram. Gemiddeld wordt een wilde eend vijftien jaar oud.
Het mannetje (de woerd) is kleurrijk met een glanzend groene kop en een witte halsband, er zijn echter ook woerden zonder deze witte halsband. Verder hebben woerden een kastanjebruine borst en gekrulde zwarte veren aan de staart. Na het broedseizoen lijkt de woerd meer op het vrouwtje. Aan de kleur van de snavel zijn ze dan nog te onderscheiden: zeemkleurig bij de eend, geel bij de woerd. Het donkerbruine vrouwtje en de eendenkuikens (pullen) hebben een schutkleur.
De eekhoorn is 20 tot 28 centimeter lang en 250 tot 350 gram zwaar. De borstelige pluimstaart is 15 tot 20 centimeter lang. Het is een omnivoor, die tot de knaagdieren behoort.
Anders dan de naam doet vermoeden, kan de vachtkleur variëren van zwart tot gelig, met allerlei tinten rood en bruin daartussen. Melanisme komt voor, maar de mate waarin individuen melanistisch zijn verschilt per regio. Gewoonlijk zijn de dieren roodbruin met een witte buikzijde, 's winters meer grijzig donkerbruin. De kleur wordt ook grijsachtiger naarmate de eekhoorn ouder wordt. De oorpluimen vallen vooral in de winter op. Een eekhoorn kan de haren op de pluimstaart opzetten.
De egel is een van de grotere insecteneters. Hij heeft een gedrongen lichaam, een spitse kop en een kleine staart, die hij verborgen houdt tussen de stekels. De kop begint breed, maar loopt spits toe naar de donkere snuit. Aan het uiteinde van de snuit bevinden zich tien paar neusharen. De oren zijn klein en nauwelijks zichtbaar. De ogen zijn klein en zwart en staan zijwaarts in het gezicht. De schedel is verlengd. De 36 tanden zijn primitief en weinig gespecialiseerd.[3] De twee snijtanden in de onderkaak zijn groot, vrijwel plat en wijzen naar voren. Zij staan dicht bij elkaar. De tanden in de bovenkaak zijn juist puntig en staan ver uiteen.
De haas is een grote haasachtige met een langwerpig lichaam, zeer lange oren en lange poten. De achterpoten zijn langer en krachtiger dan de voorpoten. Iedere poot heeft vijf tenen en behaarde zoolkussens.
De Europese haas heeft een grijzig geel- tot roestbruine vacht, die dient als camouflage. De onderzijde is grijzig wit van kleur. Er zijn echter vele kleurvarianten bekend, waaronder zandkleurig, albino of geheel zwart. Jonge dieren hebben vaak een witte vlek op de kop. De bovenzijde van het korte staartje ("pluim") is zwart van kleur, de onderzijde wit. De lange oren ("lepels") zijn grijs met een zwarte punt.
Een muis is een klein zoogdier, in het bijzonder de huismuis (Mus musculus), maar ook vele andere soorten, vooral knaagdieren. In de taxonomie worden muizen en ratten niet als aparte groepen gezien, hoewel ze wel vaak zo ingedeeld worden. Over het algemeen wordt de naam gebruikt voor kleinere dieren met een lange staart.
Spitsmuizen worden vaak muizen genoemd, maar ze zijn het niet: ze behoren tot de orde der insecteneters. Ook vleermuizen zijn geen muizen. Zie voor een vollediger overzicht van muizen genoemde dieren de lijst van zoogdieren met Nederlandse namen.
De mol heeft een korte zwartfluwelen vacht. Hiermee kan hij, dankzij een willekeurige plaatsing van de haren in de huid, even gemakkelijk voor- als achterwaarts door de gangen bewegen. Bij de meeste zoogdieren zijn de haren in een bepaalde richting geplaatst, meestal naar achteren, maar bij de mol kunnen de haren in de huidaanhechting kantelen, zodat ze niet blijven steken in de gangwanden als hij achteruit krabbelt.
Kenmerkend voor de mol zijn de tot grote graafhanden omgevormde voorpoten, met elk vijf vingers met puntige nagels en een duimpje, waarmee het dier de ondergrondse gangen graaft. De mol heeft kleine, slecht ontwikkelde ogen met een diameter van slechts één millimeter; hij is echter niet blind. Zijn belangrijkste zintuig is zijn spitse roze snuit die gevoelige snorharen en tastzenuwen bevat. Zijn kleine staartje wijst altijd omhoog.
Bruine kikker (Rana temporaria)
De bruine kikker of gewone kikker komt in zeer vele biotopen voor, zoals bossen, heidevelden, graslanden, ruderale terreintjes, en duinen. Enige voorwaarde is de aanwezigheid van begroeiing en een strooisellaag of andere vochtige plekjes waar hij overdag kan schuilen. In heel open gebieden als agrarische landschappen of zeer droge gebieden komt de soort niet voor.
De bruine kikker is slechts tijdens de voortplanting en de overwintering aan water gebonden en leeft buiten de wintermaanden en het vroege voorjaar op het land.
De gewone pad of bruine pad is een generalist die in uiteenlopende habitats kan worden gevonden en aangepast is op drogere plaatsen. Alleen voor de voortplanting is oppervlaktewater nodig, waarbij de dieren soms grote afstanden af moeten leggen om bij water te komen. De eieren worden in tegenstelling tot veel andere kikvorsachtigen niet in klompen maar in strengen afgezet.
De gewone pad heeft een onopvallende kleur en wordt overdag vanwege de schemeractieve levenswijze zelden aangetroffen. Het voedsel bestaat voornamelijk uit kleine ongewervelden. Belangrijke vijanden zijn vogels, zoogdieren en slangen.
Kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris)
De kleine watersalamander blijft relatief klein en bereikt een lichaamslengte tot ongeveer tien centimeter inclusief staart. De lichaamskleur is bruin met donkere vlekken en strepen, met name de mannetjes. Mannetjes hebben een patroon van ronde, loodgrijs gekleurde vlekken op de flanken en de staart. Zij krijgen in de voortplantingstijd een duidelijke gegolfde staartkam en ook de kleuren op de buik en staart worden feller.
De salamander leeft hoofdzakelijk van kleine kreeftachtige diertjes zoals watervlooien. Vijanden zijn verschillende vissen, vogels, reptielen, insecten, zoogdieren en andere amfibieën.
De ogen van de groene kikker zijn dicht bij elkaar geplaatst en zijn wat hoger op de kop gepositioneerd. De rug is meestal groenig en op het midden van de rug is bijna altijd een lichtgroene streep aanwezig. Bij het trommelvlies of tympanum zit over het algemeen geen zwarte vlek.
Vrijwel alle soorten zijn groen van kleur en hebben verschillende tekeningen. Van sommige soorten zijn echter ook bruine variaties bekend.
Over het algemeen kan de blankvoorn herkend worden aan de rode vlek in de iris boven de pupil. In de grote rivieren en andere watertypen zijn de ogen soms bleek. Ook de kleur van de vinnen kan variëren, van bleek tot rood. Het bovenlichaam heeft een wat blauwe kleur en het onderlichaam is wit. De aarsvin heeft een korte basis (12-14 vinstralen) evenals de rugvin (12-14). Het aantal schubben langs de zijlijn varieert van 39 tot 48. De blankvoorn is een vrij slank visje maar wordt langzaam wat hoger van bouw bij een groter formaat.
Bijen zijn vooral bekend om de honing die de honingbij maakt. Bijen verschillen van de meeste andere (vleesetende) vliesvleugeligen door het dieet van nectar en stuifmeel. Ook de larven leven hiervan.
Slechts enkele bijensoorten leven in volken maar er zijn vele soorten solitaire bijen. Tegenwoordig zijn er circa 20.000 bijensoorten beschreven, hoewel het eigenlijke aantal waarschijnlijk hoger ligt. Bijen komen voor op ieder continent, met uitzondering van Antarctica, in alle ecosystemen waarin tweezaadlobbige planten groeien. Men onderscheidt onder andere eusociale bijen en solitaire bijen. Hommels behoren ook tot de bijen, ze kunnen beschouwd worden als bijen met een langere beharing, waardoor ze in koelere streken kunnen overleven.
De meeste hommels zijn sociale insecten die in kolonies leven met een enkele koningin. Deze kolonies zijn vele malen kleiner dan die van honingbijen, en bereiken een grootte van vijftig tot enkele honderden individuen per nest. Hommels hebben een rond lichaam dat bedekt is met een zachte vacht van setae, wat hen een donzig uiterlijk geeft. Om predatoren af te schrikken hebben ze een aposematische kleuring, bestaande uit afwisselende kleurenbanden.
Net als bijen voeden hommels zich met nectar; ze gebruiken hun lange, uitrolbare tongen om de nectar uit de bloem op te zuigen. De nectar wordt verzameld en opgeslagen in het nest. Sommige hommelsoorten maken een gat rond de basis van een bloem om zo gemakkelijker toegang te krijgen tot de nectar, waarbij pollenoverdracht wordt vermeden.
Grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia viridissima)
De lichaamskleur is groen, meestal zonder vlekken, soms komen geheel gele exemplaren voor. Op het midden van de rug loopt een bruine streep, van boven op het halsschild tot de vleugelbasis, en de achterpoten zijn ongeveer twee keer zo lang als de andere twee paar. De twee voelsprieten zijn even lang als het lichaam. De totale lengte ligt ongeveer rond de 8 centimeter, waarvan de vleugels of de legbuis ongeveer de helft bepalen. Bij het mannetje zijn de vleugels langer, maar deze heeft geen legbuis. Deze iets gekromde en zijdelings afgeplatte legbuis, vandaar de naam sabelsprinkhaan, wordt onterecht nog weleens aangezien voor een angel, maar geen enkele sabelsprinkhaan kan ermee steken.
Grote verscheidenheid aan dag- en nacht vlinders
https://www.vlinderstichting.nl/vlinders/vlinders-herkennen/families/
Kraamkamer voor rupsen door de vele waardplanten die 't Veeld rijk is.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Vlinders#Rups
Pissebedden vormen een van de weinige ordes van kreeftachtigen (ook wel schaaldieren genoemd) waarvan er soorten op het land voorkomen. Het is een zeer diverse groep, waarvan de meeste soorten in zee leven, maar sommige soorten hebben zich aangepast aan het land.
Oorspronkelijk komen pissebedden in zoutwater voor, maar ze komen ook in zoetwater voor. Een kleine groep, de landpissebedden, heeft de zee verlaten, maar hun kieuwen behouden. Tevens hebben ze met behulp van een broedbuidel een manier ontwikkeld waarmee ze voor de eerste levensfasen van de jongen niet meer op poelen of dieper water aangewezen zijn.
De wespspin of tijgerspin heeft alles te maken met het uiterlijk; de spin kan niet steken, maar wel bijten en de beet is ongevaarlijk voor mensen. De naam is vooral te danken aan het relatief zeer grote vrouwtje. Ze heeft een zwart achterlijf met heldere gele, witte en diepzwarte grillige banden, vooral vlak voor het afzetten van de eitjes is het achterlijf sterk gezwollen. De buikzijde van het achterlijf heeft twee gele strepen in de lengterichting. Ondersteboven zittend in het web valt de spin daardoor goed op, maar wordt door veel vijanden juist met rust gelaten vanwege het wesp-achtige uiterlijk. De wespspin is een van de grootste Europese spinnen en is vanwege de lengte en kleuren moeilijk over het hoofd te zien, zelfs voor mensen die niets van spinnen weten is de soort ook makkelijk op naam te brengen.
Don Vito Mollione (Vietepiet/Viedie/Viet)
* 10-12-2007 - † 21-2-2023
Señor Cesar Mollione (Cees/Ceesje)
* 07-01-21
Soms komen de dwergen op bezoek!
Diverse soorten pony's in de aanliggende weilanden.
Vooral goed te zien in de winter als het gesneeuwd heeft.
Afdruk van een roofvogel op de bevroren poel.
Holen in diverse bomen.
Holen in de grond op diverse plekken.
Elk seizoen weer diverse nieuwe vogelnesten.
Nest van de wilde eend!
Nog een nestje.
Nest van de Waterhoen
Nest van de De dwergmuis (Micromys minutus) (ook oogstmuis genoemd) is een knaagdier dat voorkomt in Europa en Azië. Het is het kleinste knaagdier van Europa en een van de kleinste ter wereld, niet veel groter dan een grote loopkever. In Europa zijn alleen de berkenmuizen (Sicista) van vergelijkbare grootte. Hierdoor is hij, met behulp van zijn grijpstaart, in staat in halmen te klimmen.
Ze maken hun nest op een hoogte van 30 tot 60 centimeter (zelden meer dan een meter), meestal in hoge grassen en braamstruiken. Het is de enige Europese muizensoort die zijn nest boven de grond bouwt. Dit nest is balvormig en gemaakt van reepjes gras. Er is één ingang. Het heeft een diameter van 8 tot 10 centimeter. 's Winters bewonen ze een groter nest, dat zich dichter bij de grond, vaak zelfs ondergronds bevindt.
Heel veel mierenhopen overal